De Here is mijn Herder,
mij ontbreekt niets;
Hij doet mij nederliggen
in grazige weiden;
Hij voert mij aan rustige wateren;
Hij verkwikt mijn ziel.
Hij leidt mij in rechte sporen
om Zijns Naams wil.
Zelfs al ga ik door een dal
van diepe duisternis,
ik vrees geen kwaad,
want Gij zijt bij mij;
Uw stok en Uw staf,
die vertroosten mij.
Gij richt voor mij een dis aan
voor de ogen van wie mij benauwen.
Gij zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Ja, heil en goedertierenheid
zullen mij volgen,
al de dagen van mijn leven;
ik zal in het huis des Heren verblijven
tot in lengte van dagen.
De Here is mijn Herder.
De Kleine Trommelaar
Hoor daar buiten Pa ram pam pam pam
De kleine trommelaar Pa ram pam pam pam
Op weg naar ‘t koningskind Pa ram pam pam pam
Zijn kleine trommel klinkt Pa ram pam pam pam
Ram pam pam pam, Ram pam pam pam
Geen goud of zilver Pa ram pam pam pam
Hij brengt slechts zijn trommel mee Pa ram pam pam pam
Die schenkt hij aan het kind Pa ram pam pam pam
Omdat hij hemels klinkt Pa ram pam pam pam
Ram pam pam pam, Ram pam pam pam
Hij loopt eenzaam door de sneeuw Pa ram pam pam pam
Dat wat hij het liefste had Pa ram pam pam pam
Dat schonk hij aan de heer Pa ram pam pam pam
Zijn trommel klinkt niet meer Pa ram pam pam pam
Ram pam pam pam, Ram pam pam pam
Toch lacht hij nog zowaar, Ram pa pa pam
De trommelaar, Pa ram pam pam pam
De trommelaar
Eens stond ik verzonken in diep gepeins,
Aan de kust van de blauwe zee.
Toen rees voor mijn ogen het lieflijk beeld,
Van de Vreemd’ling van Galilee,
Ik zag hoe het volk zich om Hem verdrong
Wijl Hij wonderen deed met kracht.
De blinden en lammen genas terstond,
Door ‘t woord zijner liefdemacht.
Toen ik hulpeloos vlood tot die sterke Vriend,
Die kan redden van zorg en wee,
Omstraalde de tedere liefde mij,
Van de Vreemd’ling van Galilee,
Zijn vriend’lijke blik rustte zacht op mij,
Toen ik weende in bitt’re smart,
Hij richtte mij op uit het zondeslijk,
En Vertroostte mijn moede hart.
Hij sprak tot de golven: “Weest stil en zwijgt,”
Toen Verstomde de woeste zee.
Het woord van Gods Zoon was met grote kracht,
Van de Vreemd’ling van Galilee,
Mijn zonden en krankheên droeg Hij voor mij,
En vervulde mijn ziel met vree,
Mijn leven houdt Hij in zijn trouwe hand,
Hij, de Vreemd’ling van Galilee.