Ik wil zingen van mijn Heiland
Ik wil zingen van mijn Heiland,
Van zijn liefde, wondergroot,
Die Zichzelve gaf aan ′t kruishout
En mij redde van de dood.
Ref
Zing, o zing van mijn Verlosser.
Met zijn bloed kocht Hij ook mij:
Aan het kruis schonk Hij genade,
Droeg mijn schuld en ik was vrij.
‘K Wil het wonder gaan verhalen,
Hoe Hij op Zich nam mijn straf.
Hoe in liefde en genade
Hij ′t rantsoen gewillig gaf.
‘K Wil mijn dierb’re Heiland prijzen,
Spreken van zijn grote kracht.
Hij kan overwinning geven
Over zond′ en satans macht.
Ik wil zingen van mijn Heiland,
Hoe Hij smarten leed en pijn,
Om mij ′t leven weer te geven,
Eeuwig eens bij Hem te zijn.
Immanuël, Immanuël
Immanuël, Immanuël,
Zijn naam zal zijn Immanuël.
God met ons, getoond aan ons,
Zijn naam zal zijn, Immanuël.
In de stad van koning David
met een stal als onderdak,
ziet een moeder naar haar kindje,
liggend in een voederbak.
‘t Is Maria die ons bracht
Jezus, in de winternacht.
Hij die groot is en verheven
is een pasgeboren Kind,
is in hooi en stro gelegen,
waar Hij dieren bij zich vindt.
God, getrouw aan al de zijnen,
wordt de kleinste van de kleinen.
Jezus, blijf maar bij ons leven
met Uw kinderlijke Geest.
Doe ons danken, doe ons delen,
voer ons naar Gods eeuwig feest.
Kindje dat Maria baarde,
maak het licht alom op aarde.