Dutch Hymn Q-Z


Wilt heden nu treden voor God den Heere,
Hem boven al loven van herten seer,
End’ maken groot zijns lieven namens eere,
Die daar nu onsen vijant slaat terneer.


Ter eeren ons Heeren wilt al u dagen
Dit wonder bijzonder gedencken toch;
Maekt u, o mensch, voor God steets wel te dragen,
Doet ieder recht en wacht u voor bedrog.


D’arglosen, den boosen om yet te vinden,
Loopt driesschen, en briesschen gelyck een leeu,
Soeckende wie hy wreedelyck verslinden,
Of geven mocht een doodelycke preeu.


Bidt, waket end’ maket dat g’in bekoring,
End’ ‘t quade met schade toch niet en valt.
U vroomheyt brengt den vijant tot verstoring,
Al waer sijn rijck nog eens so sterck bewalt.

 



1.Zachtkens en teder roept Jezus de Zijnen,
dringend weerklinkt Zijne stem:
“Zondaars, o komt toch en wordt nu de Mijne”.
Ga nu gelovig tot Hem!


Refr.
Keert weer, keert weer, zondaars
keert weer tot uw Heer!
Zachtkens en teder roept Jezus de Zijnen.
Zondaars, o hoort Hem, keert weer!


2.Jaren reeds staat Hij en klopt aan uw harte,
laat toch niet langer Hem staan;
weet, dat uw weig’ring de Heiland zal smarten,
laat toch de Heer binnengaan.


3.Snel vliegt de tijd ook der zaligheid henen,
alles op aarde vergaat!
Blijf niet de satan uw oor langer lenen,
straks is ‘t voor eeuwig te laat.

 


Zijn liefde zocht mij teder


1. Zijn liefde zocht mij teeder,
Hij riep mij dag en nacht;
Hij vond en trok mij weder
Uit ’s duivels zondemacht.
Hij legde m’ op Zijn schouders neer,
En bracht mij tot de kudde weer.


Refrein:
Ja, Zijn liefde zocht mij,
En Zijn bloed, dat kocht mij;
Door genade ben ’k een kind van God,
Door genade ben ’k een kind van God.


2. Hij reinigde mijn wonden,
Hij stilde al mijn pijn,
Zoodat nu al mijn zonden
Door Hem gewasschen zijn.
’k Heb vreed’ en blijdschap in mijn hart,
Want Jezus droeg voor mij de smart.


3. Om voor mijn schuld te boeten,
Verdroeg Hij smaad en hoon,
Verwond aan hand en voeten,
Op ’t hoofd een doornenkroon.
En Hij, Die mij het leven gaf,
Droeg ook voor mij der zonde straf.


4. Nu is Hij weer verrezen
En zit aan ’s Vaders zij;
Zijn Naam zij lofgeprezen,
Daar bidt Hij thans voor mij;
Van waar nog steeds de kracht van ’t bloed
Mij voor des Satans macht behoedt.